Wie ooit het idee had ongelijk te zijn behandeld door een overheid, kreeg nagenoeg altijd nul op het rekest van de bestuursrechter. De bestuursrechter vond namelijk geen geval gelijk. Daarom kwam de rechter ook nooit tot de conclusie dat er sprake was van ontoelaatbare ongelijke behandeling. De juristen onder ons wisten dan ook dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel in principe tevergeefs was.

Tot 26 januari 2016. In deze zaak werden de woonwagenbewoners op de Woonwagenlocatie Ma Braunpad in Amsterdam ermee geconfronteerd dat de gemeenteraad de toegestane hoogte van woonwagens maximeerde op 4 meter. De raad deed dit om verzakking te voorkomen. De woonwagenbewoners waren echter (terecht) van mening dat de hoogte geen direct verband hield met het gewicht van de woonwagen. Bovendien voerden zij aan dat op andere woonwagenlocaties een bouwhoogte van 7,5 meter van de wagen wél was toegestaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS; één van de hogerberoepsrechters in het bestuursrecht) stelt in deze tussenuitspraak voorop dat het gelijkheidsbeginsel vereist dat bestuursorganen consistent en welbewust handelen in vergelijkbare gevallen. Volgens de rechter hebben de bewoners een aantal vergelijkbare gevallen genoemd en deze met relevante stukken onderbouwd. Bij die stand van zaken lag het vervolgens op de weg van de gemeenteraad om aan te tonen dat geen sprake was van gelijke gevallen. De gemeenteraad is er echter niet in geslaagd om dit aan te tonen. Daarom houdt de hogerberoepsrechter het ervoor dat er wel sprake is van gelijke gevallen. Omdat die ongelijk worden behandeld, krijgt de gemeenteraad opgedragen om een betere motivering op papier te zetten waarom 4 meter toch gerechtvaardigd is of moet hij een hogere bouwhoogte vaststellen.

In de einduitspraak zal de ABRvS oordelen of de Amsterdamse gemeenteraad hierin is geslaagd. Wordt vervolgd dus.

Hebt u vragen over het bestuursrecht? Neem dan contact op met ons kantoor en vraag naar de bestuursrechtspecialisten.