Hoe om te gaan met plotselinge kostenstijgingen. Eerder besteedde ik aandacht aan kostenstijgingen en hoe daarmee om te gaan in dit blog.

De eerste rechtspraak op dit gebied begint te komen. Ik bespreek kort twee uitspraken:

Als eerste een uitspraak van de rechtbank Noord Holland van 16 december 2022 ECLI:NL:RBNHO:2022:11110 en als tweede Raad van Arbitrage 25 augustus 2022, nummer 37.382, gepubliceerd in Bouwrecht 2022/81.

 

Uit de betreffende rechtspraak blijkt het volgende. Zoals de rechtbank Noord Holland -ik denk terecht- overweegt in de betreffende uitspraak, is sprake van de situatie dat bij nakoming van een raamovereenkomst de excessieve kostenstijgingen als gevolg van de oorlog in de Oekraïne en de Covid-pandemie beschouwd werden als onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW. In deze procedure werd overwogen:

4.13.

De Meeuw c.s. heeft gesteld dat zij de op 11 oktober 2022 onder de Raamovereenkomst verstrekte opdracht (onder meer) niet kan uitvoeren in verband met ‘onvoorziene omstandigheden’, omdat de wereld en daarmee de marktomstandigheden vanaf eind februari/begin maart ‑ de voorzieningenrechter begrijpt vanaf het begin van de oorlog in Oekraïne – drastisch zijn veranderd. De Meeuw c.s. heeft echter niet onderbouwd aangevoerd wat dit concreet voor haar betekent. Het blijft bij algemeenheden ten aanzien van kostenstijgingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne, de Covid-pandemie, gestegen importheffingen en energie- en vervoerskosten. Dit neemt echter niet weg dat met de gevolgen van de Covid-pandemie en de oorlog in Oekraïne op de wereldhandel ontegenzeggelijk sprake is van onvoorziene omstandigheden, met name op het gebied van de wereldwijd explosief gestegen kosten voor (onder meer bouw)materialen en energie. Dientengevolge acht de voorzieningenrechter eveneens zeer aannemelijk dat De Meeuw c.s. zodanig door deze excessieve kostenstijgingen wordt geraakt, dat in een eventuele bodemprocedure tussen partijen zal worden geoordeeld dat de gemeente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de Raamovereenkomst niet mag verwachten. Uit de opstelling van de gemeente ter zitting kan worden afgeleid dat zij dat ook inziet. In zoverre treft het beroep van De Meeuw c.s. op onvoorziene omstandigheden dan ook doel.

 

In de door mij genoemde arbitrale uitspraak werd overwogen:

31.
De oorlog in Oekraïne en de gevolgen daarvan voor (onder andere) de bouw, hebben, naar het oordeel van arbiters, (inmiddels) te gelden als een van buiten komende extreme onvoorziene wijziging van omstandigheden welke naar objectieve maatstaven een verdere ongewijzigde uitvoering van de aannemingsovereenkomst voor aanneemster in redelijkheid niet langer verantwoord maakt. Wat de precieze gevolgen daarvan zijn kunnen arbiters nu in het midden laten en ook of er nog een beroep kan worden gedaan op andere onderdelen van artikel 15 van de aannemingsovereenkomst. De huidige situatie betekent in ieder geval dat aanneemster (inmiddels) terecht een beroep doet op artikel 15 lid 2 sub a. Dit artikel ziet, naar het oordeel van arbiters, op de volledige aannemingsovereenkomst en dus ook op de daarin opgenomen prijs. Dat artikel 7:753 BW en paragraaf 47 UAV 2012 (beide bepalingen zien op kostenverhogende omstandigheden) niet van toepassing zijn verklaard in de aannemingsovereenkomst, maakt dat niet anders.

32.
Gelet op het bovenstaande zijn arbiters eveneens van oordeel dat er (inmiddels) eveneens sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:258 BW dat van dwingend recht is en bepaalt (voor zover hier relevant) dat de rechter op verlangen van een van partijen de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding niet mag verwachten. Of er vervolgens omstandigheden zijn die voor rekening komen van degene die zich op deze bepaling beroept kunnen arbiters nu onbesproken laten. Wat precies de redelijkheid en billijkheid van partijen in hun onderlinge verhouding eisen, kan thans eveneens onbesproken blijven, omdat die vraag niet voorligt.

 

Beide uitspraken laten zien en bevestigen[1] dat de situatie zoals die zich op dit moment voordoet zonder meer kwalificeert als onvoorziene omstandigheden, zodat artikel 6:258 BW van toepassing is. Dit artikel is van dwingend recht en daarvan kan niet worden afgeweken. Dus ook in de situatie dat een prijs-vast-beding zou zijn overeengekomen, blijft dit artikel van toepassing. Dat betekent dus ook, dat ook als prijs-vast-beding in het bestek of overeenkomst is opgenomen, dit artikel uitkomst kan bieden in het geval van kostenstijgingen. Uitsluiting van paragraag 47 UAV en/of 7:753 BW is dan niet -of in ieder geval veel minder van belang.

Meer weten? Je kunt me altijd even bellen.

 

Theo Verhoeven

[1] zie in dit verband ook de rechtspraak met betrekking tot onvoorziene omstandigheden in het huurrecht https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1974