Omgaan met prijsstijgingen

 

Inleiding

 

De afgelopen jaren is er, vanwege diverse ontwikkelingen in de wereld, sprake geweest van aanzienlijke materiaalprijsstijgingen, ten aanzien van bijvoorbeeld hout, staal en isolatiemateriaal. Deze prijsstijgingen zijn fors te noemen. Het einde lijkt nog niet in zicht, de oorlog in Oekraïne zal ook niet bijdragen aan prijsdalingen, de prijzen van grondstoffen stijgen door.

De meeste aannemingsovereenkomsten gaan uit van een vaste aanneemsom. Maar kan de aannemer deze (soms onverwachte) prijsstijgingen doorberekenen aan de opdrachtgever? Het risico van deze prijsstijgingen ligt niet altijd bij de aannemer, maar de discussie daarover is niet eenvoudig.

Hierna zal ik aangeven hoe je als aannemer om kan gaan met soms onverwachte en flinke prijsstijgingen. In zal stilstaan bij het wettelijk kader en de UAV-2012 en de UAV-GC en het ter inzage gelegde UAV-GC 2020, de AVA 2013, de risicoregelingen in de bouw en indexering en daarbij ingaan op de prijsstijgingen.

Ik ga niet in op specifieke algemene inkoopvoorwaarden van de respectievelijke grote bouwondernemingen, omdat die qua inhoud aanzienlijk verschillen, zodat het ondoenlijk is om deze voorwaarden te bespreken. In zijn algemeenheid kan worden gezegd, dat grote bouwondernemingen in de aannemingsovereenkomst met onderaannemers doorgaans eventuele prijsstijgingen van de onderaannemers weg schrijven en nadrukkelijk uitsluiten. Dat is niet onder alle omstandigheden altijd redelijk te noemen, temeer niet omdat de onderaannemer, maar ook de aannemer, niet in alle gevallen prijsstijgingen in de hand heeft.

Het is de bedoeling dat aan de hand van onderstaande uiteenzetting het mogelijk is om enig kader aan te brengen.

De inhoud zal als volgt zijn. Eerst zal ik ingaan op het wettelijk kader, de artikelen 6:258 en 7:753 BW en wat daarin is opgenomen, vervolgens zal ik ingaan op de UAV 2012, de AVA 2013, herziende versie 2014 en daarna op de UAV-GC en de UAV-GC die op dit moment ter inzage ligt. Tenslotte stip ik kort de risicoregeling in de bouw aan en een indexeringsmogelijkheid.

In het kort:

  • Ga in gesprek met elkaar
  • Wettelijk kader
  • UAV 2012
  • AVA 2013
  • UAV-GC en UAV-GC (inzage)
  • Risicoregeling

 

Wettelijk kader

 

De artikelen 6:258 BW en 7:753 BW.

In artikel 6:258 BW is het volgende bepaald:

 

  1. De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
  2. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
  3. Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.

 

In artikel 7:753 BW is het volgende bepaald:

  1. Indien na het sluiten van de overeenkomst kostenverhogende omstandigheden ontstaan of aan het licht komen zonder dat zulks aan de aannemer kan worden toegerekend, zal de rechter op vordering van de aannemer de overeengekomen prijs geheel of gedeeltelijk aan de kostenverhoging kunnen aanpassen, mits de aannemer bij het bepalen van de prijs geen rekening heeft behoeven te houden met de kans op zulke omstandigheden.
  2. De aannemer mag de prijs zonder tussenkomst van de rechter aanpassen, indien de kostenverhoging het gevolg is van door de opdrachtgever verschafte onjuiste gegevens welke voor de prijsbepaling van belang zijn, tenzij de aannemer de onjuistheid der gegevens vóór het vaststellen van de prijs had behoren te ontdekken.
  3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde geldt slechts indien de aannemer de opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging heeft gewaarschuwd, opdat deze tijdig hetzij gebruik kan maken van het hem in artikel 764 toegekende recht, hetzij een voorstel kan doen tot beperking of vereenvoudiging van het werk.

Artikel 6:258 BW bepaalt dat als er sprake is van onvoorziene omstandigheden, die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten, de rechter op vordering van één van de partijen de overeenkomst kan wijzigingen. Dat kan alleen niet als het gaat om omstandigheden die, volgens de in het verkeer geldende opvattingen (of de overeenkomst uiteraard) voor rekening komt van degene die zich er op beroept.

Uit dit artikel volgt dus een aantal eisen.

In de eerste plaats moet het gaan ‘op vordering’ en dat betekent dus dat partijen dat niet onderling kunnen bepalen en ook niet eenzijdig kunnen opleggen. Er zal dus een procedure moeten volgen bij de rechter.

Het moet dan gaan om onvoorziene omstandigheden. Dat betekent dus omstandigheden die niet van tevoren waren te voorzien. Als er derhalve sprake is van een kleine prijsstijging die gelijke tred houdt met bijvoorbeeld de CBS-index, dan is dat niet onvoorzien, omdat enige inflatie doorgaans gebruikelijk is, dus dan is die omstandigheid niet onvoorzien. Het gaat met name om de omstandigheden die onvoorzien zijn in die zijn, dat bijvoorbeeld hevige prijsstijgingen op korte termijn normaal gesproken niet (vaak) voorkomen en als zodanig onvoorzien zijn. Als de prijsstijging tot gevolg heeft dat er een enorme prijsstijging optreedt voor de inkoop bij de aannemer, is dat onvoorzien.

Het bijzondere van dit artikel 6:258 BW is dat dit artikel zogenaamd dwingend rechtelijk van aard is. Het is dus niet mogelijk om dit contractueel uit te sluiten en een beroep op dit artikel is dus altijd mogelijk. Dus zelfs als in de overeenkomst een bepaling is opgenomen dat de aannemer te allen tijde gehouden is om de overeenkomst uit te voeren, zonder recht op enigerlei prijsverhoging, dan kan dit artikel mogelijk nog uitkomst bieden.

 

Het bepaalde in artikel 7:753 BW maakt het in dat verband de aannemer iets makkelijker dan het hiervoor genoemde artikel. In artikel 7:753 BW is namelijk opgenomen dat kostenverhogende omstandigheden die aan het licht zijn gekomen, of zijn ontstaan zonder dat dat aan de aannemer kan worden toegerekend, kan leiden tot verhoging van de prijs. Dit artikel is alleen van regelend recht en daar kan in een overeenkomst dus van worden afgeweken. Van dit wetsartikel is afgeweken in de UAV 2012, de AVA 2013 (versie 2014) en de UAV-GC 2005 en overigens ook in het ter inzage gelegde ontwerp van de UAV-GC 2020.

Het verschil zit hem er bijvoorbeeld in dat de wet bepaald dat, wanneer sprake is van kostenverhogende omstandigheden en de UAV 2012 (zie paragraaf 47): “die de kosten van het werk aanzienlijk verhogen”. Dat betekent dus dat er een hogere drempel in dit artikel is gelegen, namelijk er moet sprake zijn van een aanzienlijke verhoging en niet slechts een gewone verhoging. Het verschil tussen deze twee bepalingen is niet eenvoudig aan te brengen, maar het is duidelijk dat bij het wettelijk kader van artikel 7:753 BW alleen al een kostenverhogende omstandigheid voldoende kan zijn en onder de UAV moet dat zijn een aanzienlijke kostenverhoging.

Het gewone risico ligt derhalve bij de aannemer, het gewone risico-overstijgende risico kan eventueel leiden tot een prijsverhoging.

 

De UAV 2012

 

De UAV 2012 bepaalt in paragraaf 47:

 47. Kostenverhogende omstandigheden

1.Onder kostenverhogende omstandigheden worden in deze paragraaf verstaan omstandigheden die van dien aard zijn dat bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefde te worden gehouden met de kans dat zij zich zouden voordoen, die de aannemer niet kunnen worden toegerekend en die de kosten van het werk aanzienlijk verhogen.

2.Indien kostenverhogende omstandigheden als bedoeld in het eerste lid intreden heeft de aannemer aanspraak op bijbetaling, in voege als omschreven in het volgende lid en behoudens het bepaalde in het vierde lid.

3.Indien de aannemer van oordeel is dat kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden dient hij de opdrachtgever hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte te stellen. Alsdan zal de opdrachtgever op korte termijn met de aannemer overleg plegen omtrent de vraag of kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden en zo ja, in hoeverre de kostenverhoging naar redelijkheid en billijkheid zal worden vergoed.

4.De opdrachtgever is gerechtigd om in plaats van toe te stemmen in een vergoeding als bedoeld in het derde lid het werk te beperken, te vereenvoudigen of te beëindigen; alsdan zal het door de opdrachtgever verschuldigde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld.

5.Indien in de UAV of elders in de overeenkomst bijzondere voorschriften zijn opgenomen omtrent kostenverhogende of buitengewone omstandigheden, is voor wat de in die voorschriften geregelde gevallen betreft het bepaalde in deze paragraaf niet van toepassing.

 

De eis die uit dit artikel voortvloeit is dan dus dat sprake moet zijn van een ‘aanzienlijke’ prijsverhoging. Hierna zal het begrip ‘aanzienlijke’ nog worden verduidelijkt.

 

AVA 2013

 

De AVA 2013 bepaalt in artikel 5 het volgende:

 

Artikel 5: Kostenverhogende omstandigheden

 

  1. Kostenverhogende omstandigheden zijn omstandigheden:

– die van dien aard zijn dat bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefte te worden gehouden met de kans dat zij zich zouden voordoen,

– die de aannemer niet kunnen worden toegerekend en

– die de kosten van het werk verhogen.

  1. Kostenverhogende omstandigheden geven de aannemer recht op vergoeding van de daaruit voortvloeiende gevolgen.
  2. Indien de aannemer van oordeel is dat kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden, dient hij de opdrachtgever hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk of elektronisch op de hoogte te stellen.

Vervolgens zullen partijen op korte termijn overleg plegen omtrent de vraag of kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden en zo ja, in hoeverre de kostenverhoging naar redelijkheid en billijkheid zal worden vergoed.

  1. De opdrachtgever is gerechtigd om in plaats van toe te stemmen in een vergoeding het werk te beperken, te vereenvoudigen of te beëindigen. Het bedrag dat de opdrachtgever in dit geval is verschuldigd zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld.

 

Het gaat er dus om dat sprake moet zijn van omstandigheden die leiden tot een risico dat het normale ondernemersrisico te boven gaat.

De AVA 2013 wordt doorgaans alleen gebruikt indien aannemers werken voor particulieren en uit dit artikel 5 volgt dat ook het normale ondernemersrisico bij de aannemer ligt en dat alleen in bijzondere omstandigheden het risico voor rekening van de opdrachtgever kan komen.

 

UAV-GC 2005 (en ter inzagelegging 2020)

 

In de UAV-GC 2005 is in paragraaf 44 het navolgende opgenomen:

 

  • 44 Kostenvergoeding en/of termijnsverlenging

1 Behoudens het bepaalde in § 45 heeft de Opdrachtnemer uitsluitend recht op kostenvergoeding en/of termijnsverlenging indien:

(a) deze UAV-GC 2005 daar uitdrukkelijk in voorzien en onder de voorwaarde dat kosten en/of vertraging hun oorzaak vinden in een omstandigheid die niet aan de Opdrachtnemer kan worden toegerekend, of

(b) kosten en/of vertraging hun oorzaak vinden in een omstandigheid waarvoor de Opdrachtgever krachtens de Overeenkomst verantwoordelijk is en waartegen de Opdrachtnemer niet behoefde te waarschuwen gelet op diens in § 4 lid 7 genoemde verplichting, of

(c) zich een onvoorziene omstandigheid voordoet van dien aard dat de Opdrachtgever naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de Overeenkomst ongewijzigd in stand blijft.

 

En in UAV-GC 2020 (inzageversie) het volgende:

44-1 Behoudens het bepaalde in § 45 heeft de Opdrachtnemer uitsluitend recht op kostenvergoeding en/of termijnsverlenging indien:

(a) deze UAV-GC 2020 daar uitdrukkelijk in voorzien en onder de voorwaarde dat kosten en/of

vertraging hun oorzaak vinden in een omstandigheid die niet aan de Opdrachtnemer kan worden

toegerekend, of

(b) kosten en/of vertraging hun oorzaak vinden in een omstandigheid waarvoor de Opdrachtgever

krachtens de Overeenkomst verantwoordelijk is en waartegen de Opdrachtnemer niet behoefde te

waarschuwen gelet op diens in § 4 lid 10 genoemde verplichting, of

(c) zich een onvoorziene omstandigheid voordoet van dien aard dat de Opdrachtgever naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de Overeenkomst ongewijzigd in stand blijft.

Dat betekent dus, als beide versies worden vergeleken dat er geen materieel verschil lijkt te zijn.

Uit deze zinsnede volgt dus dat alleen recht bestaat op prijsverhoging, als voldaan is aan alle drie de eisen.

Bij de doorloop van UAV-GC contracten is doorgaans de nodige tijd gemoeid. Als het gaat om een aanbesteding op basis van de UAV-GC dan is het geen uitzondering dat tussen de aanvang van de aanbesteding en de uitvoering van de werkzaamheden één of twee jaar gelegen zijn. Als daarbij wordt bedacht dat de uitvoering soms ook nog twee of drie jaar duurt, dan is duidelijk dat tussen het moment waarop op de aanbesteding wordt ingeschreven en de uitvoering van de werkzaamheden enige jaren gelegen kunnen zijn, waardoor in die jaren een zeer aanzienlijke prijsstijging kan optreden.

 

Jurisprudentie; Hoe gaat de rechtspraak om met deze situatie?

 

Uit het vorenstaande volgt al een klein beetje dat prijsstijgingen, die te beschouwen zijn als het normale ondernemersrisico, niet op de opdrachtgever kunnen worden afgewenteld. Dat geldt ook voor prijsstijgingen die voorzienbaar zijn en de vraag is dus: wat valt nog onder het ondernemersrisico en wat niet?

De meeste rechtspraak daarover is van de Raad van Arbitrage voor de Bouw. Dit is een arbitrage-instituut dat voorziet in arbitrage bij wijze van geschillenbeslechting. Dit is dus niet hetzelfde als bijvoorbeeld de Hoge Raad van Nederland, die als enige en hoogste orgaan rechtspreekt in rechtszaken. Uit de rechtspraak van de Raad van Arbitrage is wel een zekere lijn te destilleren en het lijkt zo te zijn dat de Raad van Arbitrage met een maximum van 20% voor materiaalprijzen hanteert.

Prijsstijgingen tot dit niveau worden niet gezien als omstandigheid die een beroep op paragraaf 47 UAV rechtvaardigt. Het is de vraag of dat terecht is. Als een bepaald werk voor een groot deel uit materiaal bestaat en weinig uit een looncomponent, dan is dit nu juist het verschil tussen winst en verlies. Bovendien; bijvoorbeeld de stijging van benzine en brandstofprijzen kan dermate aanzienlijk zijn, dat de aangeboden prijzen niet meer reëel zijn. Denk aan werkzaamheden van (onder)aannemers, waarbij brandstof wordt gebruikt, bijvoorbeeld in (diesel)aggregaten of bemalingsinstallaties.

In een dergelijk geval leidt de prijsstijging, als de brandstof in de overeenkomst is begrepen, dus tot een verliespost voor de onderaannemer.

Tip: als een (onder)aannemer gebruik maakt van brandstof, separeer dan de prijs van brandstof in de aannemingssom. Geef daarbij aan dat de brandstof los zal worden afgerekend, dit beperkt het risico ter zake.

Uit de rechtspraak blijkt verder zie rechtbank Rotterdam, 16 juli 2008,  ECLI:NL:RBROT:2008:BD9020, dat de bepaling van paragraaf 47 UAV 2012 ruimer wordt uitgelegd dan artikel 6:258 BW door de overheidsrechter.

3.8 De gemeente beroept zich ter ondersteuning van haar stellingen dat paragraaf 47 UAV 1989 geen toepassing dient te vinden op rechtspraak waarin is vastgelegd dat het uitgangspunt is dat de redelijkheid en billijkheid in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord verlangen en afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toelaten, uit welk uitgangspunt de Hoge Raad heeft afgeleid dat de rechter terughoudendheid moet betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden (HR 20 februari 1998, NJ 1998, 493, LJN: ZC2587; Briljant Schreuders / ABP). Hiermee stelt de gemeente naar de rechtbank begrijpt de vraag aan de orde naar het verband tussen artikel 6:258 Burgerlijke Wetboek (BW) en paragraaf 47 UAV 1989.

3.9 De rechtbank is op grond van de parlementaire geschiedenis bij artikel 6:258 BW van oordeel dat de regeling van paragraaf 47 UAV 1989 een contractuele regeling is met een eigen inhoud en strekking. Paragraaf 47 UAV 1989 sluit de toepasselijkheid van artikel 6:258 BW niet uit, zij het dat het overeenkomen van een dergelijke regeling voor onvoorziene omstandigheden erop neerkomt dat de criteria volgens welke de betreffende omstandigheden kunnen ingrijpen op wederzijdse rechten en verplichtingen geacht moeten worden in de overeenkomst zelf al verdisconteerd te zijn.

3.10 Uit de arbitrale jurisprudentie blijkt dat paragraaf 47 UAV 1989 veel minder terughoudend wordt toegepast dan ten aanzien van artikel 6:258 BW in de wetsgeschiedenis, literatuur en jurisprudentie wenselijk wordt geacht. De achtergrond hiervan is kennelijk dat de bouwpraktijk behoefte heeft aan een correctieregeling als vervat in paragraaf 47 UAV 1989 en – inmiddels – in artikel 7:753 lid 1 BW. Bij gebreke van het bestaan van die correctiemogelijkheid zouden aannemers gedwongen zijn hogere risico-opslagen op hun geoffreerde prijzen toe te passen. Daardoor zouden opdrachtgevers in alle “normale gevallen” onnodig met hogere aannemingssommen worden geconfronteerd. Bovendien is niet onaannemelijk dat niettegenstaande die hogere risico-opslagen het zich in een concreet geval daadwerkelijk realiseren van een risico (het zich voordoen van een in relatie tot het gehele aangenomen werk substantiële niet verdisconteerde kostenverhoging) alsnog tot het faillissement van de betreffende aannemer zou kunnen leiden.

Maar wat nu als in de aannemingsovereenkomst een vaste aannemingssom is overeengekomen?

Een vaste aannemingssom staat (uiteraard) niet in de weg aan een beroep op artikel 7:753 BW of paragraaf 47 UAV 2012, althans dat vond het Gerechtshof Den Haag. Zie hierna:

Doorgaans wordt echter bij grotere bouwcontracten van deze bepaling afgeweken, zodat het van belang is om er goed op te letten dat dit niet is uitgesloten in de aannemingsovereenkomst, althans zelfs als dit is opgenomen in de aannemingsovereenkomst, kan nog betoogd worden dat artikel 6:248 BW daaraan in de weg staat. Dit artikel bepaalt namelijk:

  1. Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
  2. Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Het uitsluiten van een beroep op prijsverhogende omstandigheden zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kunnen zijn in de situatie dat de prijsstijging voor de aannemer zeer aanzienlijk is, maar contractueel is uitgesloten dat de aannemer daarop een beroep kan doen.

De vraag kan verder worden gesteld wanneer sprake is van een aanzienlijke kostenverhoging. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat het moet gaan om een aanzienlijk bedrag en de Raad van Arbitrage lijkt als lijn te volgen dat het moet gaan om 20% van de materiaalprijs en dan alleen nog voor zover het het ondernemersrisico overstijgt, waarbij geldt dat een kostenverhoging van 5% van het hele werk als aanzienlijk kan worden aangemerkt. Dat hangt altijd af van de omstandigheden van het geval en omdat de Raad van Arbitrage niet te beschouwen is als de Hoge Raad, is iedere zaak weer anders.

Dat dit merkwaardig kan uitpakken, laat het volgende voorbeeld zien.

Stel, de hoofdaannemer heeft het werk aangenomen voor een bedrag van € 10.000.000,-. Als de vuistregel is dat vergoeding alleen plaatsvindt als sprake is van een overschrijding van meer dan 5%, dan ligt de drempel voor de hoofdaannemer dus op een bedrag van € 500.000,-.

Als een onderaannemer het werk had aangenomen voor € 1.000.000,- en er is sprake van een prijsstijging van meer dan 5%, dan kan dat bij de onderaannemer, bijvoorbeeld als gevolg van stijging van staalprijzen of brandstofprijzen, de aanneemsom verhogen naar bijvoorbeeld € 1.200.000,-. Dan is de kostenverhoging bij de onderaannemer 20% en kun de onderaannemer aanspraak maken op
€ 1.200.000,- minus (€ 1.000.000,- x 1,05 drempel 5%) en de onderaannemer heeft derhalve dus recht op € 150.000,00.

De onderaannemer kan dan aanspraak maken op vergoeding van een bedrag van € 150.000,00 jegens de hoofdaannemer die geen aanspraak kan maken op kostenverhoging in relatie tot zijn opdrachtgever omdat de drempel van € 500.000,- niet wordt gehaald. In deze contractketen zal daar dus een oplossing voor moeten worden gevonden omdat het risico onevenredig bij de hoofdaannemer komt te liggen.

De ‘gewone rechter’ gaat daar anders mee om en heeft deze 5% niet als een vaste norm overgenomen, zie Hof Den Haag ECLI:NL:GHSGR:2012:83.

Rest nog de vraag welke kostenstijging van het werk als aanmerkelijk dient te worden beschouwd. De tweede grief van Saturn richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank daaromtrent. Gelet op de strekking en de bewoordingen van artikel 47, eerste lid, UAV heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gebruik van het woord aanzienlijk een signaal vormt dat bij de beoordeling van de vraag of er reden is tot bijbetaling, terughoudendheid is geboden (zie ook Asser/Van den Berg, Asserserie 5IIIC, 2007, blz. 199). Daarbij is er geen reden om een ondergrens van 5% als harde norm te hanteren. Naar het oordeel van het hof is op dit punt juist een open norm op haar plaats (zie ook prof. mr. J.M. van Dunné in het Tijdschrift voor Bouwrecht van mei en juni 2010). Deze open norm dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin tegenover deze kostenstijging zich elders in het werk kostendalingen hebben voorgedaan, de uiteindelijke winstgevendheid van het gehele project en de mate van voorzienbaarheid van de kostenstijging op 24 februari 2004, te worden vastgesteld. Eerst na advisering door deskundigen en het overleggen van nadere gegevens, kan worden bepaald in hoeverre sprake is van een aanmerkelijke kostenstijging. De tweede grief van Saturn slaagt slechts voor een deel. De genoemde terughoudendheid heeft wel tot gevolg dat een kostenstijging slechts voor vergoeding in aanmerking komt, voor zover zij een normale en te voorziene kostenstijging te boven gaat. Dat betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, slechts het surplus voor vergoeding in aanmerking komt.

 

Risicoregelingen in de bouw

 

Met regelmaat werd (en wordt) gebruik gemaakt van risicoregelingen in de bouw. Er bestaat een Risicoregeling Woning- en Utiliteitsbouw 1991 en een Risicoregeling Grond-, weg- en waterbouw 1995. De werkwijze en toelichting hierop volgt helder uit de toelichting van Bouwend Nederland, klik hier.

Indexeren

 

In aanvulling op de risicoregeling in de bouw, kunt u natuurlijk ook kiezen voor een eigen indexering, waarbij indexeringen worden afgesproken voor verschillende materialen, personeel, energie etc. Dat is meer (reken) werk, maar zorgt er wel voor dat zo nauwkeurig mogelijk wordt aangesloten bij de daadwerkelijke situatie.

 

Wat moet u doen?

 

Stel, u bent opdrachtgever, dan wenst u natuurlijk zoveel mogelijk de prijs vast te houden, die u met de aannemer bent overeengekomen. Onder omstandigheden kan dat onredelijk zijn en kan de aannemer een beroep doen op onvoorziene omstandigheden. Zelfs dus als u contractueel de verantwoordelijkheid volledig heeft gelegd bij de aannemer, kan de aannemer te allen tijde een beroep doen op artikel 6:658 BW. De drempel daarvoor is hoog en niet snel zal dit leiden tot toewijzing.

In de relatie tussen de aannemer en de onderaannemer geldt dat de onderaannemer uiteraard graag zou willen proberen de extra kosten vergoed te krijgen. Ook als dit onder omstandigheden voor de aannemer lastig is om dat voor elkaar te krijgen bij de opdrachtgever.

In dit soort gevallen geldt altijd dat het van belang is om daar overleg over te voeren of daarvoor een clausule op te nemen in de overeenkomst.

Los van de vraag of de UAV-GC onder alle omstandigheden nu de beste contractvorm is (daarover is nog het nodige te zeggen), is al snel duidelijk dat als er lange tijd gelegen is tussen de aanbesteding en de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden, er sprake kan zijn van een dermate kostenverhoging aan materiaal en brandstoffen, dat het uitvoeren van de werkzaamheden voor de hoofdaannemer feitelijk volstrekt onaantrekkelijk is geworden. Dat is alleen anders als de hoofdaannemer onder omstandigheden (zie paragraaf 44 van de UAV-GC) zijn of haar kostenverhogende factoren vergoed kan krijgen van de opdrachtgever. Deze laatste zal daar niet altijd een voorstander van zijn, dus daar moet een oplossing voor gevonden worden.

Maar in alle gevallen geldt: ga in gesprek en overleg. Komt u er echt niet uit, ook niet door middel van bijvoorbeeld mediation, dan moet de Raad van Arbitrage of de rechter maar uitkomst bieden. Dat heeft uiteraard niet de voorkeur, maar soms is dat niet anders.

 

Vragen?

 

Theo Verhoeven

advocaat

(06-53946626)